Vandaag las ik in een van onze landelijke kwaliteitskranten een ‘ergerlijke’ column van Elma Drayer. Ze schrijft dat ze zich ergert aan het feit dat slimme mensen, zoals filosofen, iets vinden van terrorismeaanslagen. Het triggerde me onmiddellijk, maar ik twijfelde: zal ik hier wel of niet een reactie op schrijven?

Een lastig dilemma, want als je ergens een commentaar op gaat schrijven gaat dat vooral over jezelf, weet ik. Dan gaat het over je eerste eigen – lichte – ergernis als je net iets leest, en over de transformatie naar boosheid en verontwaardiging als je verder gaat. En dat je dan boosaardige gedachten krijgt over de schrijver, die vreselijke Elma, waarbij je haar eens even flink publiekelijk de waarheid zegt. Dat ze duiders van terrorisme aan de schandpaal nagelt maar vervolgens blind is voor haar eigen duidingen. En dat het voor haar natuurlijk vooral een ego- en portemonnee-vullende bezigheid is, dat schrijven in de krant.

Op de begeleidende foto zie ik ineens een vriendelijk lachend mens. Ik realiseer me dat ze vast leuk en aardig blijkt als wij samen aan de bar zouden zitten. Dan leer ik waarschijnlijk een heel andere kant van Elma kennen. De kant die niet altijd tegen de zee schreeuwt dat die wat minder ‘eb- en vloederig’ moet doen. Zou ze ook wel eens stil zijn, gevoelig en kwetsbaar?

Potdorie, heb ik toch weer wat geschreven. Het is mij voor de zoveelste keer niet gelukt om zelf stil te blijven en in een hoekje compassie te oefenen.